Wegwijzer digitaal erfgoed

Hoe maak ik mijn erfgoedcollectie online vindbaar?

404: deze pagina bestaat niet meer…
Hoe kunnen we deze melding voorkomen?

Bij het beschrijven van erfgoed gebruiken we gezamenlijke terminologiebronnen. Dan zijn onze digitale collecties veel makkelijker te vinden. Als iedereen dezelfde naam van een kunstenaar of schrijver gebruikt, kom je vanzelf sneller bij het juiste object uit.

Zo’n terminologiebron doet nog iets handigs. De extra gegevens — geboortejaar, woonplaats, dat soort dingen — hoef je maar één keer vast te leggen. Daarna kan iedereen ze gebruiken. Veel organisaties merken dat dit een hoop dubbel werk scheelt, al is het soms even wennen om niet meer “je eigen” informatie aan te houden.

Er zit wel een voorwaarde aan. De webadressen van zowel je objecten als de termen mogen niet veranderen. Ook niet als je organisatie een nieuwe naam krijgt of het systeem wordt opgefrist. Want zodra zo’n adres verandert, valt een deel van de verbindingen uit elkaar. En dan duikt de beruchte 404-melding op, waar niemand vrolijk van wordt. Daarom kiezen we voor vaste webadressen die gewoon blijven staan.

We gebruiken daar twee aanduidingen voor:

PID (Persistent Identifier): een vast webadres voor een digitaal informatieobject.
URI (Uniform Resource Identifier): een vast webadres voor een term uit een terminologiebron.

De meeste collectie-informatiesystemen kunnen hier al mee overweg. Wat je zelf nog moet regelen, is een overeenkomst met een PID-dienst, en natuurlijk het kiezen van de juiste termen en het koppelen van je objecten daaraan.

Als we dat allemaal doen, groeit er iets moois: erfgoedinformatie die stevig met elkaar verbonden is en die je niet alleen binnen je eigen organisatie terugvindt, maar ook daarbuiten. En misschien het belangrijkste: informatie die op datzelfde webadres gewoon blijft bestaan, ook als er verder van alles verandert.

Aan de slag

  • 1. Zorg voor PID's in je collectie-informatiesysteem

    De sleutel tot je object.

    In je collectie-informatiesysteem krijgt elk object zijn eigen nummer.  Zodra je die objecten online zet, ontstaat er automatisch ook een uniek webadres per object. Vaak is dat gewoon het webadres van je organisatie met daarachter een nummer of een korte code. Handig, want zo kan iemand anders op internet precies naar dat ene object verwijzen. Alleen… om dat webadres echt duurzaam te maken, moet je nog een stap zetten.

    Laat je het bij dat automatische adres, dan kan het misgaan zodra het domein van je organisatie verandert. Denk aan een naamswijziging of een fusie. Het oude adres werkt dan niet meer, en wie op een link klikt die ooit naar jouw object werd geplaatst, krijgt een 404-melding te zien. Iedereen die wel eens een dode link heeft aangeklikt, weet hoe frustrerend dat voelt.

    Om dat soort gevallen te voorkomen, is het beter om je objecten een vast webadres te geven, een duurzame identificatie. Dat is een code die je niet zelf bedenkt, maar die wordt opgeslagen op een afgesproken plek buiten je eigen systeem. Zo’n externe dienst zorgt ervoor dat de code blijft bestaan, ook als je organisatie verhuist naar een nieuw domein. Het object blijft dus altijd vindbaar.

    Die duurzame code noemen we een Persistent Identifier (PID). Met een PID op de achtergrond blijft elke verwijzing — hoe oud ook — gewoon naar het juiste object leiden.
    Veel collectie-informatiesystemen kunnen inmiddels met PID’s overweg. Het is alleen goed om even bij je leverancier na te vragen hoe dat precies zit en welke PID-service ze gebruiken. Meestal sluit je als organisatie zelf een overeenkomst met die service.

    Mocht je systeem dit nog niet ondersteunen, dan kun je vragen of die functie toegevoegd kan worden. En als dat niet kan — of als het erg omslachtig blijkt — dan is het misschien tijd om te kijken naar een systeem dat wél met PID’s kan werken. Dat scheelt later een hoop reparatiewerk aan kapotte links.

    Meer weten?
    Wil je je zelf graag verdiepen in de mogelijkheden? Gebruik dan de PID-wijzer van Netwerk Digitaal Erfgoed. Er zijn veel verschillende PID-systemen. Zo zijn er bedrijven die een PID-service aanbieden maar er zijn ook open-source oplossingen mogelijk. Aan de hand van 25 stellingen leer je in de PID-wijzer over belangrijke PID-onderwerpen en krijg je inzicht in welke PID-service het beste past bij jouw organisatie.

     

  • 2. Gebruik URI's van terminologiebronnen

    Verbind je object met de rijkdom van de termenbron.

    Om je digitale informatieobjecten goed te verbinden met andere bronnen, en daardoor alles makkelijk vindbaar te maken voor de online gebruikers, is het heel belangrijk om gebruik te maken van gezamenlijke terminologiebronnen. Een eenvoudig voorbeeld: als we allemaal ‘s-Hertogenbosch gebruiken wordt het vinden van alles wat met deze stad te maken heeft makkelijker dan wanneer ook de aanduiding Den Bosch wordt gebruikt.

    Hiervoor gebruiken we dus gezamenlijke terminologiebronnen, zoals in dit geval Geonames. (Zie hiervoor ook bij Beschrijven.) Maar alleen de naam overnemen uit zo’n bron is eigenlijk half werk. Je verbetert de vindbaarheid wel een beetje, maar je legt geen blijvende verbinding met de bron zelf. En dat is jammer, want op het moment dat je wél koppelt, krijg je meteen de extra informatie erbij. Bij ‘s-Hertogenbosch hoort bijvoorbeeld dat het de hoofdstad van Noord-Brabant is, en dat de stad tijdens carnaval Oeteldonk heet. Zulke details helpen systemen om de plek beter te herkennen, en geven gebruikers wat meer context.

    Daarom willen we een duurzame koppeling met de terminologiebronnen in het Termennetwerk. Dat doen we niet door het woord ‘s-Hertogenbosch in ons eigen systeem op te slaan, maar door het webadres van de term vast te leggen. In dit geval is dat: https://sws.geonames.org/2747351/. Dat adres verwijst blijvend naar de term in Geonames. Zo’n vast adres heet een Uniform Resource Identifier, of kort: URI.

    Veel collectie-informatiesystemen hebben al velden waar die koppeling automatisch gelegd wordt. Je kiest dan als organisatie zelf welke bron je gebruikt, en de URI komt vanzelf op de juiste plek in je systeem terecht. Als jouw systeem dat nog niet ondersteunt, kun je bij de leverancier informeren of die functie kan worden toegevoegd. Lukt dat niet, dan kun je overwegen om over te stappen op een systeem dat dit wél goed aan kan — of, als het niet anders kan, de URI’s handmatig invoeren.

    Heb je al termen ingevoerd maar nog geen URI’s toegevoegd? Neem dan contact op met de datawerkplaats bij jou in de buurt. Zij kunnen meekijken, en in sommige gevallen kan het koppelen aan de juiste URI’s zelfs (gedeeltelijk) automatisch gebeuren. Dat scheelt vaak een flinke slag werk.

    Meer weten?
    Het Termennetwerk is een voorziening die door het Netwerk Digitaal Erfgoed is gerealiseerd om terminologiebronnen die als Linked Data beschikbaar zijn op een eenvoudige manier bruikbaar te maken voor erfgoedorganisaties. Het Termennetwerk wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
    Meer informatie over de beschikbare bronnen in het Termennetwerk is te vinden op: https://termennetwerk.netwerkdigitaalerfgoed.nl/nl/faq1

De basis voor verbonden erfgoed

Vaste webadressen voor je digitaal informatieobjecten vormen de basis voor het werken volgens de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Ze zorgen voor duurzame toegang tot jouw collectie, ongeacht in welke context die getoond wordt. En datzelfde geldt voor het gebruiken van URI’s van termen uit terminologiebronnen. In welke context je je collectie online laat zien doet er niet toe: de link naar de term blijft intact.
Gebruik de Informatieplanner om de stappen die nodig zijn voor het gebruik van PID’s en URI’s in je collectie-informatiesysteem in kaart te brengen.

Vragen? Wil je sparren over je aanpak? Neem contact op met de digitaal-erfgoed-coach of de datawerkplaats bij jou in de buurt.

Goed aan de slag met verbinden?